The Importancy of the Unimportant
Een tentoonstelling in het Hudson Museum in Rotterdam, met meer dan twintig kunstenaars uit binnen- en buitenland. Dat klinkt gewichtig, zeker als je weet dat ze te gast zijn in een museum dat een weids uitzicht over het water heeft. Aan de einder wordt dit panorama bekroond met de kranen van de grootste haven van Europa. Tentoonstellingsfoto’s versterken die grandeur van grootstedelijkheid: boven een klassieke parketvloer met brede aristocratische trap hangen muurvullende schilderijen en andere grote kunstwerken. Het lijken de duurbetaalde en hoog gehangen iconen van een rijke klasse, gemaakt om te imponeren en gezag af te dwingen.
Maar niets is wat het lijkt. De foto’s zijn gezichtsbedrog. In het echt bevindt het Hudson Museum zich achter de ramen van twee doodgewone rijtjeshuizen, aan de rand van een woonwijk. Het is een miniatuurmuseum met poppenhuisbankjes, de houten vloer bestaat uit papier met een parketprintje. De geëxposeerde kunstwerken zijn elk maar nauwelijks groter dan een half washandje. Dit is het kleinste museum van Rotterdam, opgericht door kunstenaars die geen zin hebben om op ‘echte’ musea te wachten. De groepstentoonstelling The Importancy of the Unimportant gaat toepasselijk over schaal en bescheidenheid. De ruim twintig kunstwerken van evenzoveel kunstenaars hebben elk het formaat van een private vingeroefening. In het echt lijken het de creaties van een tekenaar die heimelijk wat krabbelt, en dan die schets in een tekenmap schuift om het voor zich te houden.
Alleen in zo’n kaboutermuseum kunnen zulke miniatuurtjes machistische proporties aannemen. En dat is wat gebeurt in deze bedrieglijke tentoonstelling. Veel van de deelnemende kunstenaars besloten om het spel van bedrog en schaal nog vetter aan te zetten door grootse thema’s te verbeelden. Zo zijn er berglandschappen te zien, een majestueuze adelaar, de uitvinder van de eerst werkende stoomtrein met zijn creatie. Op de foto’s vormen ze een pretentieuze expositie. In het echt zijn die ogenschijnlijk brede schilderijen een tekeningetje op een rolodexkaartje of bierviltje. Het is niet ondenkbaar dat deze kunst en passant is ontstaan of zelfs ’s avonds in de kroeg, na een paar biertjes.
Formaat is niet alles, is de moraal van The Importancy of the Unimportant, samengesteld door kunstenaar Simon Schrikker. Toen hij wat geestverwanten ging polsen of ze hieraan mee wilden doen, bleek iedereen hier wel de grap van in te zien. Veel deelnemers besloten om beeldtradities te citeren die zich vorige eeuw bedienden van machoformaten: Pop Art, materieschilderkunst, nieuwe figuratie. Het Hudson Museum toont Pop Art-achtige cartoons en een aquarelletje dat lijkt op de fotorealistische megaportretten van Chuck Close. Daarnaast hangen uitgeknipte advertentietjes a la ‘appropriation art’ – postmoderne kopieën van reclameposters waar beroemde kunstenaars tonnen mee verdienen.
De stromingen die hier op de hak worden genomen, bloeiden op tijdens de hyperconsumptieve jaren zestig. In die welvaartsjaren werden ook de kunstwerken zelf dure consumptiegoederen, commercieel geholpen door het brutale formaat. Daar maakt het Hudson Museum korte metten mee. De Pop Art in de tentoonstelling is gewoon weer een striptekeningetje of een knipseltje uit een tijdschrift. En de zogenaamd woeste materieschilderkunst die bij de trap hangt? Die is thuis aan de keukentafel in elkaar gefröbeld met een pincet, dunne sliertjes, en veel geduld.
Weg met die grootheidswaan, lijken de exposanten in het Hudson Museum te zeggen. Kunstenaars moeten zich bezighouden met kijken, tekenen, creëren, onderzoeken, beelden scheppen. Beeldende kunst draait immers om beeldende kwaliteiten. Vandaar dat de kunstwerken hier op visuele verwantschappen zijn gegroepeerd, ongeacht de maker. Bekende naast onbekende kunstenaars, professionals naast autodidacten, schilders naast graffitispuiters. Status en musealiteit zijn van ondergeschikt belang. Op een van de ienie-mienie videoschermpjes draait een dramatische film waarin een man met een machinegeweer in museum alle Titiaans en Veroneses van de muur maait – simpelweg gemaakt met een bestaande videogame, waar de kunstenaar tegenstanders uitschakelde en doorging met schieten.
Maar het is niet voorbehouden aan de oude kunsttempels om te imponeren met kunst waar je tegenop moet kijken – letterlijk en figuurlijk. Het Hudson Museum heeft ook een eigentijdse vleugel, gemaakt van karton en pvc-buizen. Deze architectuur is geïnspireerd door de gecultiveerd industriële look van hippe tentoonstellingsplekken in culturele hoofdsteden. In deze vleugel exposeert het Hudson Museum kunst met de typisch eigentijdse belangstelling voor grotestadsproblematiek. Sloppenwijken en muren met glasscherven te zien, grauwe betonsteden met troosteloze graffiti. Normaliter wordt dit soort kunst opgeblazen – de foto’s worden op duur dibond afgedrukt, de films worden muurvullend geprojecteerd. Maar hier is het allemaal lief poppenhuisformaat, en worden de beelden weer kunstwerkjes die vooral studieuze kleur-, contrast- en vormstudies lijken.
The Importancy of the Unimportant is een grap. Veel van de exposanten maken in het dagelijks leven ook grote doeken of foto’s van een formaat dat ze hier op de korrel nemen. Toch is de tentoonstelling een grap met een boodschap. Groot formaat staat hier symbool voor de trucs en het sacrale aura waar kunst zich soms van bedient. Zo wordt formaat niet altijd gekozen om zijn beeldende kwaliteiten, maar ook wel omdat het overdondert of vervreemding oproept – iets wat vanzelf schijnvermoedens van diepgang kan suggereren. Kunst zou niet om zulke zinsbegoocheling moeten draaien. The Importancy of the Unimportant draait die trucs terug tot een beeltenis op een drager resteert, die je moet beoordelen op zijn visuele kwaliteiten. En niet op iets anders. Goed kijken dus. Want kunstenaars houden ervan om kijkers op het verkeerde been te zetten - ook in het Hudson Museum.
Sandra Smets 2009